Henk Zweerus
Bronzenbeeld, park raadhuis, Oosterbeek, gemeente Renkum
Henk Zweerus
Henk Zweerus studeerde evenals Hedwig Zweerus-Weber aan de Rijksacademie voor beeldende kunsten, maar hij ging haar wel vooraf: van 1939 tot 1944. Ongeveer samenvallend met de oorlogsjaren dus. In de laatste oorlogswinter heeft Zweerus ondergedoken gezeten in Bergen. Bronner, die ook al in zijn tijd aan het hoofd stond van de beeldhouwklas, maakte een zeer grote en blijvende indruk op hem.
Vrij snel na de oorlog krijgt Zweerus al de mogelijheid te werken aan enkele opdrachten en mee te doen aan tentoonstellingen. Van 1950 – 1955 was Zweerus als docent verbonden aan de AKI in Enschede, met mededocenten als Aldo van Eyck, Joop Hardy, Wim Brusse en Jan Rietveld. Met de laatste spoorde Zweerus heen en weer tussen Amsterdam en Enschede.
Na zijn aanstelling als lector Vormstudie en driedimensionaal ontwerpen aan de TH te Delft, bepaalde hij, samen met de door hem aangetrokken Jacques van Rhijn en Jaap Meijer, twintig jaar lang het gezicht van deze studie.
Zweerus had op de faculteit zijn eigen atelier. Hier ontstonden een zeventigtal, half manshoge beelden, betonstauettes, op het snijvlak van sculptuur en architectuur. In deze beelden wordt enerzijds het pure en grammaticale a,b,c van de beeldmiddelen onderzocht, anderzijds laat Zweerus een vrij soort architectonische lyriek opbloeien. Los, of misschien wel verlost, van de programmatische en functionele beperkingen die de architectuur zozeer aan banden legt, en die het denken over ruimtelijkheid vaker beperkt dan ontgrenst.
In zijn beelden liet Zweerus zich kennen als een consequent onderzoeker. De tekeningen van Zweerus laten een man met een veel springeriger geest aan het werk zien. Een man van poëtische invallen, en een experimenteerder met vele stijlmiddelen en vormentalen.
In zijn tekeningen legt Zweerus dezelfde soort vrijheid aan de dag, als iemand die dagboeken schrijft zonder de bedoeling die ooit voor publicatie prijs te geven. Zeer gemakkelijk wisselt Zweerus van vocabulaire. Soms werkt hij in een non-figuratief of sterk gestileerd idioom, op een ander moment tegen het realistische aan. Dan weer in helder afgebakende kleurige vlakken, dan weer in louter tastende potloodlijnen.